Ze zwoeren dat ze zich met hart en ziel zouden richten naar de HEER, de God van hun voorouders, en dat iedereen die zich daar niet aan hield, jong of oud, man of vrouw, zou worden gedood. Met luide stem zwoeren ze trouw aan de HEER. Daarbij juichten ze en lieten ze de trompetten en ramshoorns schallen. Iedereen in Juda verheugde zich over de eed die ze hadden afgelegd. Ze hadden uit volle overtuiging gezworen en zochten met heel hun hart de HEER, en Hij liet zich door hen vinden en verschafte hun rust aan al hun grenzen.
Asa ging zelfs zo ver dat hij zijn grootmoeder Maächa haar koninklijke titel ontnam, omdat ze een aanstootgevend beeld van Asjera had laten maken. Het beeld hakte hij in stukken, en hij verpulverde de resten en verbrandde die in de bedding van de Kidron. En al verdwenen de offerplaatsen dan niet uit Israël, toch bleef Asa zijn leven lang met heel zijn hart het goede nastreven. Hij liet de wijgeschenken van zijn vader overbrengen naar de tempel van God en bracht daar ook zijn eigen wijgeschenken onder:
goud, zilver en gebruiksvoorwerpen.
Tot en met het vijfendertigste regeringsjaar van Asa bleef het land gevrijwaard van oorlog.